woensdag 13 februari 2013

(On) eerlijkheid


Als er ineens blikjes cola opduiken in de koelkast van een studentenhuis, en onwaarschijnlijk genoeg ook dollarbiljetten (op een bordje), wat wordt er dan het meest gestolen? Hoe reageren mensen als ze ontdekken dat een snoepmachine samen met de aangeschafte chocola ook het betaalde geld weer teruggeeft – halen ze die machine dan helemaal leeg? Rijden taxichauffeurs verder om bij een blinde klant dan bij een klant die kan zien?
Dat is het soort vragen dat Dan Ariely, hoogleraar psychologie en gedragseconomie aan de Amerikaanse Duke University, in zijn onderzoek beantwoordt. Wanneer gedragen mensen zich oneerlijk? Hoe ver gaan ze dan? Wat moet je doen om ervoor te zorgen dat mensen zich eerlijk gedragen? Ariely lijkt er een groot genoegen in te scheppen voortdurend nieuwe manieren te verzinnen om mensen in de verleiding te brengen iets te doen wat niet netjes is. Hij betaalt ze te veel voor deelname aan een onderzoek – ‘hier, je vijf dollar’, maar hij geeft er negen; geven ze vier dollar terug? Of hij betaalt mensen per goed antwoord op een test en ze mogen hun eigen werk nakijken en dan weggooien. Liegen ze er een paar goede antwoorden bij?
Ja, dat doen ze (de onderzoekers keken in de prullenbak). En u en ik zouden er waarschijnlijk ook wat bijliegen, als we op Ariely’s onderzoek af mogen gaan. Mensen met allerlei verschillende nationaliteiten zijn oneerlijk. Mensen zijn oneerlijk op allerlei gebieden. Maar het goede nieuws is: de meeste mensen zijn maar een béétje oneerlijk. We liegen en bedriegen en frauderen en stelen lang niet zo veel als gemakkelijk zou kunnen. Dat is de opgewekte boodschap van Ariely’s onderzoek en van zijn nieuwe boek, The (Honest) Truth About Dishonesty; de vertaling Heerlijk oneerlijk komt deze week uit.
En wie weet dat Ariely’s eerdere twee boeken over de fundamentele irrationaliteit van menselijk gedrag gingen, zal het niet verbazen dat we volgens hem ook niet rationeel zijn in onze oneerlijkheid. We wegen in het algemeen niet de pakkans af tegen onze mogelijke winst. We zijn gespitst op ‘voordeeltjes’, maar we willen ook graag tegenover onszelf kunnen volhouden dat we goede mensen zijn. Dus bedriegen taxichauffeurs eerder een ziende klant dan een blinde, stelen studenten eerder een blikje cola uit een gemeenschappelijke koelkast dan losse dollarbiljetten, en liegen de meeste mensen er wel een páár goede antwoorden bij, maar liegen ze niet dat ze álles goed hadden. Ze halen ook niet de hele snoepautomaat leeg als ze ontdekken dat dat gratis kan. En ze delen de verkregen chocola graag met anderen.
Tegen het eind van zijn boek somt Ariely op wat er allemaal ‘meehelpt’ mensen zich oneerlijker te laten gedragen. Creativiteit, het vermogen dingen weg te rationaliseren. Belangenconflicten. Vermoeidheid. Irritatie. Eén onethische daad, als eerste stap. Merken dat anderen er baat bij hebben als je je onethisch gedraagt – ja, er bestaat zoiets als altruïstisch frauderen. Zien dat anderen frauderen. Een cultuur van onethisch gedrag.
Opvallend is dat Ariely’s boek slechts twee pagina’s over wetenschapsfraude telt, terwijl zijn onderzoek daar ook op van toepassing lijkt. Dus gaat een transatlantisch telefoongesprek met hem vooral daarover. “Oneerlijkheid in de wetenschap verschilt niet fundamenteel van andere soorten oneerlijkheid”, vindt hij. “Ik denk dat er twee redenen zijn dat ik wetenschapsfraude in mijn boek maar zo kort bespreek. Ten eerste heb ik geprobeerd me te beperken tot datgene waar ik gegevens over kon verzamelen en dat is bij wetenschapsfraude moeilijk. Net als bij vreemdgaan trouwens – daar heb ik het ook bijna niet over in het boek. Bovendien háát ik het idee van wetenschapsfraude. Het doet me pijn om erover na te denken, meer nog dan bij vreemdgaan.”
Heroïsche strijd
Waarom raakt het hem zo? En waarom maken grote fraudezaken überhaupt zo veel emoties los bij mensen? “Ze schenden het vertrouwen van mensen. Soms is oneerlijk gedrag echt heel erg, maar treft het slechts één persoon, bijvoorbeeld bij een inbraak. Maar grote fraudezaken schaden in feite het vertrouwen in de samenleving. Elke keer dat een bankier oneerlijk blijkt te zijn, of een politicus zich om laat kopen, vervuilen ze het publieke domein. Ze maken het erger voor iedereen.” Dat geldt dus ook voor de grote wetenschapsfraudeurs. En, kaatst Ariely terug, voor de grote fraudeurs in de journalistiek.
Dat neemt niet weg dat de twee pagina’s over wetenschapsfraude in Heerlijk oneerlijk heel leuk zijn om te lezen – zoals het hele boek geestig van toon is. Ariely beschrijft hoe hij een keer de data van een experiment zat te analyseren dat niet mooi genoeg uitkwam. Dat bleek te komen door één proefpersoon. Ariely zocht de gegevens van de man op en besefte ineens dat het die ene proefpersoon moest zijn die duidelijk dronken was toen hij aan het experiment meedeed. Ariely gooide de gegevens van de man weg en meteen kwamen zijn resultaten prachtig uit, precies zoals voorspeld.
Maar eigenlijk mag dat niet, realiseerde Ariely zich een paar dagen later. Je mag best de gegevens van een dronkaard verwijderen, maar dan moet je het vóór het analyseren van de data doen. Als het onderzoek mooie resultaten had opgeleverd met de dronken man erbij, had hij de data van die man er immers niet uitgeknikkerd. Ariely deed het experiment dus netjes over, maar besefte dat hij bijna een ethische fout had gemaakt. Zonder dat dat op het moment zelf zo voelde. ‘Toen ik besloot om de dronkenlap eruit te mikken’, schrijft hij, ‘dacht ik echt dat ik dat deed uit naam van de wetenschap – alsof ik een heroïsche strijd leverde om de gegevens zo van ruis te zuiveren dat de waarheid boven zou komen drijven.’
Dat lijkt wel heel weinig op bewust bedrog om er zelf beter van te worden. “Ja, dit is hoe academische oneerlijkheid echt in elkaar zit”, zegt Ariely. “Er zijn ook wel mensen die opzettelijk data verzinnen, maar dat is niet in de meerderheid van de fraudegevallen zo. Als je geld wilt verdienen met oplichting, moet je nu eenmaal niet de academische wereld ingaan. Het is moeilijk om professoren te zien als slechte mensen. Wij vinden onszelf slecht betaalde harde werkers die denken dat ze iets goeds doen voor de wereld. Maar mensen kunnen zich laten meeslepen om flexibel om te gaan met regels.” En dat kunnen ze vervolgens eenvoudig goedpraten voor zichzelf, denkt hij. “Het heeft alles met rationaliseren te maken. Het punt is dat mensen zichzelf voor de gek houden.”
Ook grootschalige fraudeurs doen dat, vermoedt Ariely. “Ik denk dat het begint met een eerste kleine stap, en dan gaat het steeds verder. Die mensen denken niet over zichzelf dat ze slechte mensen zijn. Ze lijden aan een soort wishful blindness. Het helpt ons trouwens ook niet om alleen maar te denken in termen van slechte mensen en niet over manieren om het systeem te verbeteren, voor de toekomst.”
Als je gesjoemel in de wetenschap wilt voorkomen, zegt Ariely, heb je striktere regels nodig. “Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn als onderzoekers hun volledige datasets online moesten zetten. Tijdschriften hebben daar weinig ruimte voor, maar online is er ruimte genoeg. Het zou ook nuttig zijn als werd ingesteld dat je elk onderzoek dat je doet, moet rapporteren, ook al komt er niets uit. Bijvoorbeeld vooraf op een website, of in een voetnoot in een artikel.”
Stress om geld
Verder moet je proberen alle mogelijke belangenconflicten uit te bannen, vindt hij. “En dat is vooral een kwestie van financiering.” Hij geeft een voorbeeld. “Als hoogleraar krijg ik zelf nooit salarisverhoging, maar qua financiën maak ik me wel zorgen over de vijftien mensen die voor me werken. Zolang ik onderzoeksgeld heb, houden zij hun baan. Vorig jaar kreeg ik een telefoontje van mijn decaan dat hij mijn onderzoeksbudget zou inkrimpen. Gelukkig kon ik extra fondsen werven bij bedrijven; het meeste van mijn onderzoek wordt door bedrijven gefinancierd.
“Maar stel dat je volledig afhankelijk bent van overheidsgeld. Dat is heel stressvol. Als dan je geld opraakt, dan moet je misschien wel proberen om nieuw onderzoeksgeld te verkrijgen op basis van pilot-data waarvan je nog niet goed weet of die ergens op slaan. Dan moet je jezelf er van overtuigen dat je resultaten waardevol zijn, ook al is dat misschien niet zo. Zulke situaties bieden gelegenheid voor wetenschappers om zich te misdragen zonder dat ze dat expliciet van plan waren. Om dat te voorkomen zou de overheid onderzoeksfinanciering langer moeten garanderen dan slechts voor een paar jaar. Misschien wel voor het leven.”
Een heel ander soort remedie tegen oneerlijkheid is simpelweg: mensen herinneren aan ethiek. Aan de Tien Geboden, aan regels, aan een gedragscode. In Ariely’s experimenten werkte het. In één onderzoek bleken mensen bijvoorbeeld meer gereden kilometers op te geven op hun autoverzekeringsformulier als ze bovenaan, dus vóór het invullen, hun handtekening plaatsten bij de zin ‘Ik heb deze gegevens volledig en naar waarheid ingevuld’. Ze kwamen daarmee op een hogere premie uit dan mensen die, zoals gebruikelijk, pas onderaan moesten tekenen – en die er waarschijnlijk wat gereden kilometers af hadden gelogen. Zo eenvoudig kan een antifraudemaatregel zijn.
Ambtseed
Ook in de wetenschap zou zoiets kunnen. Begin dit jaar opperden drie jonge hoogleraren in deze krant dat alle promovendi een eed zouden moeten afleggen, waarin ze beloven de kernwaarden van de wetenschap in het oog te houden. En de commissie-Schuyt schreef vorige maand in haar rapport over wetenschappelijke zorgvuldigheid (voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen) over ‘het invoeren van een ambtseed of ambtsbelofte, waarin een onderzoeker officieel verklaart de Nederlandse Code Wetenschapsbeoefening te zullen naleven’, bijvoorbeeld af te leggen ‘aan het begin van een onderzoekersloopbaan of bij de afsluiting daarvan bij de promotie’. Universiteiten moeten daar zelf maar beleid voor ontwikkelen, schrijft Schuyt.
Wat denkt Ariely? Zou het inderdaad ook in de wetenschap helpen? En wanneer zou het beste moment zijn om zo’n gelofte af te leggen? “Ik denk zeker dat het zou helpen, ja. Mensen zouden zo’n code moeten tekenen op momenten dat ze in de verleiding zouden kunnen komen iets oneerlijks te doen: voordat ze het lab ingaan en voordat ze de data analyseren.” Maar zou het effect niet snel slijten? “Dat is een goede vraag, maar nee, ik denk het niet. Als je drie of vier artikelen per jaar schrijft, wordt het niet snel routine. Wat ik nu wil gaan onderzoeken is of het effect nóg minder snel slijt als mensen steeds hun eigen versie van de erecode schrijven, uit het hoofd, en die dan ondertekenen.”
Gek genoeg nam de verzekeringsmaatschappij waar Ariely zijn onderzoek deed, zijn idee om mensen voortaan bovenaan het schadeformulier te laten tekenen niet over. En de Amerikaanse belastingdienst, waaraan hij de maatregel ook voorstelde, wenste überhaupt niet mee te doen aan zijn onderzoek. “Ik ben verbijsterd door het gebrek aan creativiteit bij bedrijven”, zegt Ariely daarover. “Ze hebben geen enkele interesse om te proberen dingen beter in te richten. Zelf houd ik enorm van het idee van sociaal-wetenschappelijk hacken. Procedures beschrijven, de zwakke punten daarin aanwijzen, de verleidingen, en daar dan iets aan doen.”
Hij is altijd op zoek naar nieuwe methoden. “Ik had laatst contact met iemand van West Point University, een van de grootste militaire universiteiten in de Verenigde Staten. Die vertelde dat hij de hele tijd met opzet de erecodes schond om te kijken of mensen er iets van zeiden. Als ze dat deden, gaf hij hun een complimentje; als ze het niet deden, sprak hij hen daarop aan. Deze man zei dat mensen van nature kuddedieren zijn en dat je ze moet trainen om niet mee te lopen met de kudde.” Zo’n training zou, denkt Ariely, de cultuur van sjoemelen kunnen ondermijnen die in zijn onderzoek gemakkelijk ontstond in groepen mensen die goed en gezellig met elkaar samenwerkten.
De samenwerking wordt er wel wat minder gezellig van, geeft hij toe, maar het zou kunnen helpen. Ook in het lab. Goede collega’s zijn over het algemeen niet gewend om er iets van te zeggen als iemand iets verkeerds doet, zegt Ariely. En wetenschappers zijn daarop geen uitzondering. “Dus hoe krijg je mensen in het lab zover dat ze hun mond opendoen? Ook daar kun je opzettelijk verkeerde dingen doen en wachten of iemand er iets van zegt.” Hij heeft het zelf nog niet gedaan, nee, zegt hij. Maar hij klinkt alsof hij niet kan wachten om het te proberen.
Dan Ariely getekend door de brandwonden uit zijn jeugd
Dan Ariely (1967) is hoogleraar psychologie en gedragseconomie aan Duke University in North Carolina (Verenigde Staten). Hij doet onderzoek naar onder meer (on)eerlijk gedrag, schuldgevoel en de (irrationele) manier waarop mensen beslissingen nemen.
Daarnaast is hij een onvermoeibaar popularisator van zijn vak. Hij blogt op danariely.com, heeft een eigen podcast (‘Arming the Donkeys’), schrijft regelmatig voor Harvard Business Review en heeft al een paar keer gesproken op de populaire TEDx-conferenties (Technology, Entertainment and Design). Op 30 november spreekt hij op de TEDx-conferentie in de Stadsschouwburg in Amsterdam.
Hij heeft ook drie populair-wetenschappelijke boeken op zijn naam staan, die vooral gaan over zijn eigen onderzoeksinteresses: Predictably Irrational (2008), The Upside of Irrationality (2010) en nu dus The (Honest) Truth about Dishonesty (2012). De vertaling Heerlijk Oneerlijk, door Pon Ruiter, verschijnt op 15 oktober bij uitgeverij Maven (288 blz., € 17,95).
Ariely’s leven is sterk beïnvloed door een ongeluk dat hij kreeg toen hij jong was. Tijdens de voorbereidingen van een feest van de Israëlische jeugdbeweging waarvan hij lid was, ontplofte een deel van het explosieve materiaal dat gebruikt werd voor de feestversieringen. Ariely had derdegraadsverbrandingen over 70  procent van zijn lichaam. In de jaren daarna was hij volledig afhankelijk van de artsen die zeer pijnlijke behandelingen bij hem moesten uitvoeren. De beslissingen die deze artsen en het verplegend personeel over hem namen, hebben hem aan het denken gezet, zegt hij nu, “over vragen als: wat is het goede om te doen, wat is de intuïtie van mensen, wat is de realiteit, en wat zijn de verschillen daartussen?” En dat zijn precies de onderwerpen waar hij nog steeds onderzoek naar doet.