vrijdag 12 oktober 2018

zondag 19 juli 2015

'Doodstraf roeide gewelddadige genen uit'

De veelvuldig toegepaste doodstraf tussen de elfde en de achttiende eeuw heeft zoveel gewelddadige genen uitgeroeid, dat het heeft bijgedragen aan het vrediger maken van de samenleving. 
Dat stellen Canadese en Amerikaanse wetenschappers zondag in Evolutionary Psychology.
De wetenschappers onderzochten drie verschillende tijdvakken in Noordwest-Europa. De eerste, tussen de vijfde en de elfde eeuw werd gekarakteriseerd door veel geweld. Het Romeinse rijk was net uiteen gevallen en Noordwest-Europa bestond uit kleine stamachtige structuren.
Geweld was destijds de manier bij uitstek om conflicten op te lossen, waardoor het aantal mensen dat omkwam door moord of doodslag dertig keer zo hoog lag als nu. Het geweld bleef doorgaans onbestraft.
Dat veranderde in de periode daarna. Er begonnen grotere staten te ontstaan, die bovendien een rechtssysteem invoerden. De staten wilden hun samenleving pacificeren en voerden daarom onder andere de doodstraf in om daders te straffen.
Die doodstraf werd zo veelvuldig ingezet, dat aan het eind van de Middeleeuwen 0,5 tot 1 procent van alle mannen werd omgelegd door de staat.

Moordcijfer

De maatregel hielp, want in diezelfde tijd daalde het moordcijfer drastisch. Doorgaans wordt dit gewijd aan de afschrikkende werking van de straf. Bovendien, zo stellen veel wetenschappers, zorgde de vorming van staat en alles wat daarbij hoorde voor een culturele inprenting om vreedzamer met elkaar om te gaan.
De twee wetenschappers stellen echter dat er nog een andere oorzaak is. Volgens hen heeft de doodstraf er ook voor gezorgd dat er gewelddadige genen uit de samenleving verdwenen. Ze stellen dat geweld voor zo’n 40 procent erfelijk is, en dat de doodstraf juist werd toegepast op mannen met gewelddadige genen. Die genen verdwenen zo langzaam uit de genenpool.

Stagnering

Ze staven hun stelling met het feit dat in de derde bestudeerde periode de daling van het aantal moorden stagneerde. Die stagnatie komt overeen met het minder populair worden van de doodstraf in Noordwest-Europa.
Vanaf de 18e  eeuw werd vanuit een humanistisch oogpunt de doodstraf als barbaars gezien, waardoor het aantal ter doodveroordeelde dramatisch daalde.
Omdat er geen genetische data van moordenaars uit die tijd zijn, waren de wetenschappers afhankelijk van modellen om tot hun conclusies te komen. Ze geven toe dat die niet perfect zijn. Zo gaan ze ervan uit dat moordenaars zich niet al hadden voortgeplant voor ze geëxecuteerd werden.
Ook konden ze andere verklaringen, zoals het feit dat gewelddadige mannen vaak vrijgezel waren en daardoor hun genen niet doorgaven, niet meenemen in het model. Wellicht dat verdere studies meer duidelijkheid verschaffen over de genetische gevolgen van de doodstraf en het effect daarvan op de samenleving.

maandag 17 november 2014

donderdag 20 maart 2014

Denny Borsboom

Research interests

Although I am interested in many issues in psychology, my work seems to gravitate around a single question: What are psychological attributes? When using words like "depression" or "neuroticism", what do we designate? A traditional answer is: latent variables. Latent variables are structures that are not directly observable, but can be measured indirectly through their manifestations in behavior. Thus, the latent variable of depression is measured through items like "do you feel sad?" and "are you tired?". This idea has been used to formulate statistical models for psychological measurement. Today, the assumption that such a model is true underlies much research in psychology. In early work, I analyzed the assumptions behind this approach. I concluded that, to use measurement models profitably, one needs to interpret the indicator variables (e.g., insomnia, fatigue, concentration loss)as being caused by the psychological attribute (e.g., depression). This requirement is unreasonably strong in many areas of psychology, and this realization drives the second half of my research life (so far). I developed the hypothesis that attributes like depression are not latent variables, but instead are systems of components that reinforce each other (e.g., insomnia -> fatigue -> concentration loss). That is, they form networks . With a team of methodologists, statisticians, and clinical psychologists, I have recently initiated the Psychosystems Project (see link below) in which we apply network modeling and complex systems techniques to psychopathology and personality. Most of my research efforts are now dedicated to this project, which is sponsored by an NWO-Vidi grant.

zondag 2 maart 2014

Kauwen en geheugen

Dementerende ouderen die goed kunnen kauwen hebben betere cognitieve vermogens dan een vergelijkbare groep mensen die niet goed kunnen kauwen. Dat komt mogelijk door het verbeteren van de doorbloeding van de hersenen tijdens het kauwen, zoals ook het geval is bij matig intensief sporten. Betere doorbloeding van de hersenen houdt nauw verband met de geheugenfunctie en het probleem oplossend vermogen. Dit staat in het proefschrift waarop bioloog Roxane Weijenberg op 18 december promoveerde aan de Vrije Universiteit.
Behalve een grote literatuurstudie werd een omvangrijk klinisch onderzoek uitgevoerd. Meer dan 100 deelnemers uit meerdere Nederlandse verzorging- en verpleeghuizen, van gemiddeld 85 jaar oud namen deel aan dit onderzoek. Er werd geprobeerd de kauwactiviteit van de proefpersonen, al dan niet met een kunstgebit, te verbeteren en te zorgen voor een adequate mondhygiëne. Het verzorgend personeel kreeg hiervoor onderwijs en instructie over het belang van een goede gebitsverzorging voor deze oudere patiënten. Voorts werden er afspraken gemaakt om het dieet in het verzorgingshuis aan te passen, waardoor de deelnemers genoodzaakt werden hun voedsel goed door te bijten en te vermalen. Het kauwvermogen van de ouderen werd getest door hen te laten kauwen op een speciaal ontwikkelde , tweekleurige, kauwgum. Naarmate de proefpersonen beter kauwden waren de kleuren van de kauwgum beter vermengd, wat met speciale apparatuur objectief kon worden vastgesteld.
Hoewel door allerlei oorzaken de uitval van proefpersonen in de groep groot was, bieden de uitkomsten van deze studie toch belangrijke lessen. Zo bleek dat veel medewerkers in de verzorgingshuizen niet in staat waren de zo noodzakelijke mondzorg bij hun patiënten te verlenen. Eén van de redenen was dat demente ouderen nogal eens weigerachtig en tegenwerkend gedrag vertonen als het hun mondverzorging betreft, vooral wanneer die door een onbekende wordt uitgevoerd in plaats van door henzelf of een vertrouwd persoon. Weijenberg beveelt aan om de dagelijkse mondverzorging voor ouderen met een dementie beter te organiseren en daar één gespecialiseerd persoon in de verzorging- en verpleeghuizen voor verantwoordelijk te stellen. M.A.J. Eijkman

vrijdag 3 januari 2014

Tiggelaar NRC wilskracht

Ben Tiggelaar | pagina 16 - 17
Veel personen die ik in mijn werk ontmoet – managers, ondernemers en andere mensen met ambitie – hebben een groot vertrouwen in de menselijke wil. Onbelemmerd door kennis van psychologische zaken, denken ze dat hun wil de voorbode is van mooie resultaten. Ik geloof er niet in. Als wij mensen het echt moesten hebben van onze wilskracht, waren we reddeloos verloren.
Wilskracht is de enige gedragstheorie die veel mensen kennen. Je doet iets omdat je het wil. En als je iets niet wilt, doe je het niet. Klaar.
Zo duiden veel mensen de dingen die gebeuren. Bijvoorbeeld in hun loopbaan. Dat jij succesvol bent komt omdat je dat heel graag wilde en er toen voor ging knokken. En iemand die minder succes heeft, wilde het blijkbaar minder hard. Logisch.
Maar psychologen kijken naar meer aandrijvingen van gedrag. Ja, aan de ene kant zijn we in staat om ons gedrag bewust, gepland te managen: wilskracht. Maar een veel groter deel van ons handelen komt tot stand op basis van prikkels in de directe omgeving, waarop wij volautomatisch, vaak onbewust reageren. Van een groter bord eet je meer. Als mensen om je heen vriendelijk knikken, praat je langer door.
En wanneer je al bewust iets gaat willen, komt ook dat vaak door de kenmerken van de situatie waarin je verkeert. Pas als de benzine van je auto bijna op is, wil je naar een pomp. Sterker nog: als het reservelampje brandt, is het heel moeilijk om niet te willen tanken.
Goed, zeggen sommige vrienden... Dus de meeste mensen vertrouwen te veel op wilskracht en snappen niet dat hun gedrag vooral bestaat uit automatisch reageren op prikkels in de omgeving. So what.
Mag ik even? De komende jaren zullen heel wat politici betogen dat mensen veel meer zelf kunnen dan ze denken. Als ze maar echt willen. Een mythe die goed van pas komt in tijden van bezuiniging.
In 2014 gaan weer talloze bedrijven een mislukt veranderproces in, omdat van medewerkers wordt gevraagd dat ze ‘op wilskracht’ hun gedrag veranderen, binnen een sociale en fysieke werkomgeving die gewoon hetzelfde blijft. Wat een lijdensweg.
Nog een paar weken en dan gaan er tienduizenden mensen diëten op wilskracht. Door minder te eten daalt het glucoseniveau in hun bloed, waardoor hun vermogen tot zelfregulering vaak zover afneemt dat ze het dieet niet volhouden. Wat een triestigheid. Een kleiner servies aanschaffen heeft -bewezen- meer effect.
Nog eentje? Psycholoog Shai Danziger en collega’s onderzochten ruim 1.100 gerechtelijke beslissingen over voorwaardelijke invrijheidsstelling. Hun analyse laat zien dat rechters wanneer ze toe zijn aan een pauze en een maaltijd, volautomatisch voor de veilige weg kiezen bij dit soort complexe beslissingen. Resultaat: vlak na een pauze heb je circa 65 procent kans op vervroegde vrijlating. Vlak voor een pauze ongeveer 0 procent. Rechters willen dit niet. Maar ze doen het wel.
Dus? We zijn allemaal verstandelijk beperkt. Kennis van onze tekortkomingen kan helpen om een prettiger leven te leiden, bevrijd van teveel pretenties, en te zoeken naar slimmere oplossingen. Natuurlijk komt dit soort kennis ons niet goed uit. Geldt ook voor mij. Ik zou ook liever populaire stukjes schrijven met teksten als ‘willen is kunnen’. Maar dat is hardop liegen en op de een of andere manier kan ik mijn geest net niet ver genoeg tweaken om dat vrijwillig binnen mijn eigen vakgebied te doen.

maandag 16 december 2013

Spontaan sociaal, bij nader inzien egoïstisch (24 September 2012)

Rotterdam.
Door onze redactie wetenschap | pagina 12 - 13
Eerst denken, dan doen, dat lijkt een wijze les. Maar we worden er wel egoïstisch van. Als mensen snel en intuïtief beslissen, werken ze meer samen.
Dat beweren psycholoog David Rand, neurowetenschapper Joshua Greene en evolutiebioloog Martin Nowak vandaag in Nature. Ze presenteren er zes experimenten en een heranalyse van eerdere tests.
Daaruit blijkt dat als mensen snel moeten beslissen, ze gemiddeld meer tot samenwerking bereid zijn. Er zijn wel individuele verschillen: sommige personen zijn nooit coöperatief. Maar er was niemand die van níet nadenken juist egoïstisch werd.
De experimenten draaiden om het verdelen van geld – een klassieke proef uit de psychologie. Als proefpersoon maak je deel uit van een groepje. Ieder krijgt een som geld en wordt gevraagd om een deel in de gezamenlijke pot te gooien. De pot zal worden verdubbeld en verdeeld. Hoeveel geef je? Het dilemma is duidelijk: alles weggeven levert het meest op, maar dan moeten anderen het ook doen – overleggen mag niet.
Wie snel moest antwoorden, legde meer in. En een schrijfopdracht waarin intuïtie verheerlijkt werd, spekte ook de pot. De auteurs denken dat die intuïtie gevormd wordt door ons dagelijks leven, waarin samenwerken vaak vereist is.