donderdag 28 februari 2013

Wilskracht Hugo Alberts promotie


2004: Zelfcontrole kost helemaal geen energie


Wilskracht
Niet sterk maar slim zijn
Stoppen met nagelbijten of roken is vooral zo moeilijk omdat iedereen dénkt dat het zo moeilijk is, zeggen Maastrichtse psychologen. Als die verwachting verandert, verbetert de prestatie.
Vijftien minuten krijgt ze om een volle zaal ervan te overtuigen dat de wereld ongelijk heeft. ‘Zelfcontrole kost helemaal geen energie’ luidt de titel van haar presentatie. Wat je volgens Carolien Martijn wél nodig hebt om te stoppen met nagelbijten, snoepen of roken, is een andere manier van denken. “Zelfbeheersing draait om het onderdrukken van impulsen en het weerstaan van plezier op de korte termijn, meestal voor winst op de langere termijn,” zegt dr. Carolien Martijn vandaag op het symposium Bessensap, een jaarlijkse ontmoeting tussen wetenschap en pers. “Het idee is dat die zelfbeheersing energie kost, en dat die energie op een gegeven moment opraakt.” Keer op keer wordt dat idee bevestigd, ook in de eigen onderzoeken van Martijn, experimenteel psycholoog aan de Universiteit Maastricht,. “Als mensen naar een erg vies filmpje kijken – bijvoorbeeld van iemand die overgeeft en dat ook weer opeet – zonder dat ze een spier mogen vertrekken, dan kost dat veel zelfbeheersing. Geef je ze daarna een handknijper – waarin men gemiddeld zo’n dertig seconden knijpt – dan houden ze dat ineens zes seconden minder lang vol. Terwijl mensen die hun walging gewoon mochten uiten, niet achteruit gaan.” “Het effect bestaat, maar om dat in termen van energievoorraden uit te leggen is een vaag en metafysisch idee, een restant van Freud.” Volgens Martijn is het probleem niet de wilsuitputting, maar de verwáchting van wilsuitputting. “Iedereen is ervan overtuigd (‘als je lijnt wordt je chagrijnig en kun je je niet concentreren’) en het wordt overal bevestigd, tot in volkswijsheden aan toe (‘de boog kan niet altijd gespannen staan’). Als je stopt met roken verwácht je al dat het moeilijker is dan het beklimmen van de Himalaya.” Dus wat deden Carolien Martijn en promovendus Hugo Alberts: ze manipuleerden die verwachting. Opnieuw vroegen ze aan mensen om zonder emoties te tonen naar het weerzinwekkende filmpje te kijken. Ze vertelden er nu echter bij dat ‘onderzoek heeft aangetoond dat mensen na een emotionele inspanning het vaak beter doen op fysieke taken’. Of: ‘het lijkt nu of je heel moe bent, maar uit onderzoek blijkt dat nog heel veel kan.’ Mét die mededeling kneep men vijftien seconden langer. Ook zeiden ze spontaan dat ze zich wel energiek voelden, dat die onderzoeken kloppen en dat je inderdaad meer kan dan je denkt. Subtielere methoden werkten ook. Tussen vieze film en handknijper beoordeelde een deel van de groep een tekst over Gerard van Velde die dankzij zijn enorme doorzettingsvermogen Olympisch schaatskampioen werd. Of op de computer verscheen ‘per ongeluk’ een screensaver: een man in pak die triomfantelijk over de finish rent, met de tekst ‘you-can-do-it.com’. Niemand legde het verband met het experiment, maar allen presteerden beter dan de mensen die slechts neutrale teksten zagen. Als Martijn gelijk heeft en verwachtingen belangrijk zijn voor doorzettingsvermogen, belangrijker dan energie, dan heeft dat grote gevolgen. “Wie bijvoorbeeld stopt met roken, krijgt vaak het advies om het rustig aan te doen; je hebt die energie immers nodig voor het stoppen.” Zinvoller is het, zegt Martijn, om de gedachte dat zelfcontrole energie kost – en die bovendien impliceert dat zelfcontrole niet lukt op momenten dat je moe bent – juist te ontkrachten en te vervangen door ideeën of afleidingen die wél helpen. “Ik moet oppassen dat ik niet de Emile Ratelband van de psychologie lijk,” zegt Martijn, “maar als je iets écht wil, dan kun je die wil het best gebruiken om een goede strategie te kiezen. Het gaat niet om energie, maar om strategie.” Simone de Schipper Carolien Martijn: Zelfcontrole kost helemaal geen energie. Presentatie op Bessensap, een jaarlijkse ontmoeting van wetenschap met pers, georganiseerd door NWO en de Vereniging Wetenschapsjournalisten Nederland (Nemo, 18 mei 2004).
Deel

Nudge (duwtje, stoot)


Richard Thaler schreef getiteld Nudge: Improving Decisions about Health, Wealth and Happiness. In Nudge ondergraven Sunstein en Thaler ons beeld van de mens als homo economicus die rationeel kiest en louter wordt gedreven door eigenbelang. Bij alles wat we doen, zo leggen Thaler en Sunstein uit aan de hand van gedragswetenschappelijk onderzoek, worden we ongewis beïnvloed door onze omgeving en onze psyche. Daarbij hebben we een gebrek aan zelfbeheersing en lijden we aan chronische zelfoverschatting. Het gevolg is dat we allerlei keuzes maken die in de ogen van de auteurs ten koste gaan van onze eigen welvaart en gezondheid. We eten te veel, sparen te weinig, sluiten riskante leningen af en zijn te lui om ons te melden als orgaandonor. Volgens het duo moet een overheid haar voordeel doen met deze kennis. Door invloeden op het gedrag van mensen strategisch in te zetten – Sunstein en Thaler noemen dit keuzearchitectuur – kan gewenst gedrag bevorderd worden.
Een van de voorbeelden waarmee de auteurs hun idee uitleggen is een Nederlandse uitvinding: de afbeelding van een vlieg in de hangtoiletten van de mannen-wc. De mens (of in ieder geval de man) zit zo in elkaar dat hij zijn straal graag op de vlieg richt. Schonere toiletten zijn het gevolg. De vlieg is oneindig veel effectiever dan een tegeltje met een appèl om het toilet schoon te houden.
Het voorbeeld is wat flauw, maar geeft wel aan hoe Sunstein en Thaler tegen gedragsbeïnvloeding aankijken: als je weet hoe gedrag werkt, kun je mensen zachtjes in een bepaalde richting sturen (nudge betekent duwtje). Nog een voorbeeld: als mensen veel energie gebruiken, vertel je ze dat hun buren minder stoken. Het stellen van een norm beïnvloedt namelijk sterk het individuele gedrag.
In hun boek presenteren Thaler en Sunstein een paar dozijn nudges. Veel daarvan zijn weinig opzienbarend. Je hoeft geen gedragsexpert te zijn om te bedenken dat als je in de kantine het fruit voor de toetjes zet, mensen eerder ‘de gezonde keuze’ zullen maken. Andere nudges zijn subtieler. Zo denken Thaler en Sunstein mensen te kunnen laten stoppen met roken door ze een programma aan te bieden waarbij ze elke maand het bedrag dat ze aan sigaretten uitgeven op een rekening kunnen storten. Na een half jaar wordt het geld teruggestort als de persoon niet heeft gerookt. Is er toch gerookt? Dan gaat het geld naar de kankerbestrijding. Zelfbinding noemen Thaler en Sunstein het.
Zij gebruiken hun pakket aan nudges om een nieuwe politieke filosofie te lanceren: het libertair paternalisme. Het uitgangspunt van libertair paternalisme is eenvoudig: het is voor de overheid mogelijk het gedrag van haar burgers te sturen zonder overmatige inperking van individuele autonomie. Om bij de plassticker te blijven: niemand dwingt de man tot recht plassen, maar hij wordt er wel toe aangezet door het plaatsen van een sticker. Een serieuzere toepassing van keuzearchitectuur: mensen houden niet van veranderen, dus door iedereen automatisch ergens voor in te schrijven (orgaandonatie, pensioenregeling) tenzij ze bezwaar maken, krijg je veel meer mensen mee. 

WRR

Wilskracht (zoektocht)

Wilskracht heeft met de bloedglucosespiegel te maken.

Het hormoon insuline, geproduceerd door de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, stimuleert de opname van glucose in de cellen zodat de bloedglucosespiegel niet te hoog wordt. Verder zorgt insuline ervoor dat het teveel aan glucose in het bloed, in lever- en spiercellen omgezet wordt in glycogeen, zodat de bloedglucosespiegel zo weinig mogelijk schommelt. Het glycogeen wordt opgeslagen in die cellen, zodat het weer omgezet kan worden in glucose wanneer er een tekort is aan glucose in het bloed (glycogenolyse). Dat gebeurt onder andere onder invloed van de hormonen glucagon (ook geproduceerd door de eilandjes van Langerhans) en adrenaline. Ook kan het lichaam indien er te weinig glucose is, glucose maken via de gluconeogenese.

dinsdag 26 februari 2013

NRC 2009 januari


Wilskracht is een kracht omdat er energie voor nodig is, voedsel dus, glucose. Het suikergehalte in het bloed daalt na lichamelijke inspanning, maar ook als mensen zichzelf geestelijk moeten beheersen – als ze bijvoorbeeld erg hun best doen om een goede indruk te maken, niet te discrimineren, niet te veel geld uit te geven, niet te veel te snoepen, of hun overweldigende emoties zoals agressie en doodsangst te beheersen. Daarna lukt het hun ook minder goed om zichzelf nóg eens op die manier in te spannen. Maar als ze een suikerhoudend drankje drinken, gaat het wel weer beter, schreef een team Amerikaanse psychologen begin vorig jaar in Journal of Personality and Social Psychology (februari 2007). En dat komt echt door de suiker, niet doordat mensen daar een goed humeur van krijgen.
Hoewel de hersenen slechts twee procent uitmaken van de totale massa van het lichaam, schrijven de psychologen, verbruiken ze wel twintig procent van de calorieën. Als mensen zich echt moeten concentreren, blijkt dat moeilijker te lukken als ze weinig glucose in het bloed hebben. Er is ook onderzoek waaruit blijkt dat crimineel gedrag samenhangt met een gemankeerde glucosehuishouding, en criminelen beschikken vaak over een zeer gebrekkige zelfcontrole.
De onderzoekers benadrukken dat ze het consumeren van grote hoeveelheden suiker geen goede strategie vinden om de wilskracht te vergroten. Ze zien meer in eiwitten of complexe koolhydraten als energiebron. De psychologen vragen zich ook af of streng lijnende mensen wel genoeg glucose in het bloed hebben om hun dieet vol te kunnen houden, maar daar hebben ze geen onderzoek naar gedaan.
(Ellen de Bruin)

http://en.wikipedia.org/wiki/Ego_depletion

maandag 25 februari 2013

Wilskracht (Baumeister VK)

Baumeister:Het immuunsysteemwaarmee je ziektes bestrijdt, vreet bijvoorbeeld glucose.

woensdag 13 februari 2013

(On) eerlijkheid


Als er ineens blikjes cola opduiken in de koelkast van een studentenhuis, en onwaarschijnlijk genoeg ook dollarbiljetten (op een bordje), wat wordt er dan het meest gestolen? Hoe reageren mensen als ze ontdekken dat een snoepmachine samen met de aangeschafte chocola ook het betaalde geld weer teruggeeft – halen ze die machine dan helemaal leeg? Rijden taxichauffeurs verder om bij een blinde klant dan bij een klant die kan zien?
Dat is het soort vragen dat Dan Ariely, hoogleraar psychologie en gedragseconomie aan de Amerikaanse Duke University, in zijn onderzoek beantwoordt. Wanneer gedragen mensen zich oneerlijk? Hoe ver gaan ze dan? Wat moet je doen om ervoor te zorgen dat mensen zich eerlijk gedragen? Ariely lijkt er een groot genoegen in te scheppen voortdurend nieuwe manieren te verzinnen om mensen in de verleiding te brengen iets te doen wat niet netjes is. Hij betaalt ze te veel voor deelname aan een onderzoek – ‘hier, je vijf dollar’, maar hij geeft er negen; geven ze vier dollar terug? Of hij betaalt mensen per goed antwoord op een test en ze mogen hun eigen werk nakijken en dan weggooien. Liegen ze er een paar goede antwoorden bij?
Ja, dat doen ze (de onderzoekers keken in de prullenbak). En u en ik zouden er waarschijnlijk ook wat bijliegen, als we op Ariely’s onderzoek af mogen gaan. Mensen met allerlei verschillende nationaliteiten zijn oneerlijk. Mensen zijn oneerlijk op allerlei gebieden. Maar het goede nieuws is: de meeste mensen zijn maar een béétje oneerlijk. We liegen en bedriegen en frauderen en stelen lang niet zo veel als gemakkelijk zou kunnen. Dat is de opgewekte boodschap van Ariely’s onderzoek en van zijn nieuwe boek, The (Honest) Truth About Dishonesty; de vertaling Heerlijk oneerlijk komt deze week uit.
En wie weet dat Ariely’s eerdere twee boeken over de fundamentele irrationaliteit van menselijk gedrag gingen, zal het niet verbazen dat we volgens hem ook niet rationeel zijn in onze oneerlijkheid. We wegen in het algemeen niet de pakkans af tegen onze mogelijke winst. We zijn gespitst op ‘voordeeltjes’, maar we willen ook graag tegenover onszelf kunnen volhouden dat we goede mensen zijn. Dus bedriegen taxichauffeurs eerder een ziende klant dan een blinde, stelen studenten eerder een blikje cola uit een gemeenschappelijke koelkast dan losse dollarbiljetten, en liegen de meeste mensen er wel een páár goede antwoorden bij, maar liegen ze niet dat ze álles goed hadden. Ze halen ook niet de hele snoepautomaat leeg als ze ontdekken dat dat gratis kan. En ze delen de verkregen chocola graag met anderen.
Tegen het eind van zijn boek somt Ariely op wat er allemaal ‘meehelpt’ mensen zich oneerlijker te laten gedragen. Creativiteit, het vermogen dingen weg te rationaliseren. Belangenconflicten. Vermoeidheid. Irritatie. Eén onethische daad, als eerste stap. Merken dat anderen er baat bij hebben als je je onethisch gedraagt – ja, er bestaat zoiets als altruïstisch frauderen. Zien dat anderen frauderen. Een cultuur van onethisch gedrag.
Opvallend is dat Ariely’s boek slechts twee pagina’s over wetenschapsfraude telt, terwijl zijn onderzoek daar ook op van toepassing lijkt. Dus gaat een transatlantisch telefoongesprek met hem vooral daarover. “Oneerlijkheid in de wetenschap verschilt niet fundamenteel van andere soorten oneerlijkheid”, vindt hij. “Ik denk dat er twee redenen zijn dat ik wetenschapsfraude in mijn boek maar zo kort bespreek. Ten eerste heb ik geprobeerd me te beperken tot datgene waar ik gegevens over kon verzamelen en dat is bij wetenschapsfraude moeilijk. Net als bij vreemdgaan trouwens – daar heb ik het ook bijna niet over in het boek. Bovendien háát ik het idee van wetenschapsfraude. Het doet me pijn om erover na te denken, meer nog dan bij vreemdgaan.”
Heroïsche strijd
Waarom raakt het hem zo? En waarom maken grote fraudezaken überhaupt zo veel emoties los bij mensen? “Ze schenden het vertrouwen van mensen. Soms is oneerlijk gedrag echt heel erg, maar treft het slechts één persoon, bijvoorbeeld bij een inbraak. Maar grote fraudezaken schaden in feite het vertrouwen in de samenleving. Elke keer dat een bankier oneerlijk blijkt te zijn, of een politicus zich om laat kopen, vervuilen ze het publieke domein. Ze maken het erger voor iedereen.” Dat geldt dus ook voor de grote wetenschapsfraudeurs. En, kaatst Ariely terug, voor de grote fraudeurs in de journalistiek.
Dat neemt niet weg dat de twee pagina’s over wetenschapsfraude in Heerlijk oneerlijk heel leuk zijn om te lezen – zoals het hele boek geestig van toon is. Ariely beschrijft hoe hij een keer de data van een experiment zat te analyseren dat niet mooi genoeg uitkwam. Dat bleek te komen door één proefpersoon. Ariely zocht de gegevens van de man op en besefte ineens dat het die ene proefpersoon moest zijn die duidelijk dronken was toen hij aan het experiment meedeed. Ariely gooide de gegevens van de man weg en meteen kwamen zijn resultaten prachtig uit, precies zoals voorspeld.
Maar eigenlijk mag dat niet, realiseerde Ariely zich een paar dagen later. Je mag best de gegevens van een dronkaard verwijderen, maar dan moet je het vóór het analyseren van de data doen. Als het onderzoek mooie resultaten had opgeleverd met de dronken man erbij, had hij de data van die man er immers niet uitgeknikkerd. Ariely deed het experiment dus netjes over, maar besefte dat hij bijna een ethische fout had gemaakt. Zonder dat dat op het moment zelf zo voelde. ‘Toen ik besloot om de dronkenlap eruit te mikken’, schrijft hij, ‘dacht ik echt dat ik dat deed uit naam van de wetenschap – alsof ik een heroïsche strijd leverde om de gegevens zo van ruis te zuiveren dat de waarheid boven zou komen drijven.’
Dat lijkt wel heel weinig op bewust bedrog om er zelf beter van te worden. “Ja, dit is hoe academische oneerlijkheid echt in elkaar zit”, zegt Ariely. “Er zijn ook wel mensen die opzettelijk data verzinnen, maar dat is niet in de meerderheid van de fraudegevallen zo. Als je geld wilt verdienen met oplichting, moet je nu eenmaal niet de academische wereld ingaan. Het is moeilijk om professoren te zien als slechte mensen. Wij vinden onszelf slecht betaalde harde werkers die denken dat ze iets goeds doen voor de wereld. Maar mensen kunnen zich laten meeslepen om flexibel om te gaan met regels.” En dat kunnen ze vervolgens eenvoudig goedpraten voor zichzelf, denkt hij. “Het heeft alles met rationaliseren te maken. Het punt is dat mensen zichzelf voor de gek houden.”
Ook grootschalige fraudeurs doen dat, vermoedt Ariely. “Ik denk dat het begint met een eerste kleine stap, en dan gaat het steeds verder. Die mensen denken niet over zichzelf dat ze slechte mensen zijn. Ze lijden aan een soort wishful blindness. Het helpt ons trouwens ook niet om alleen maar te denken in termen van slechte mensen en niet over manieren om het systeem te verbeteren, voor de toekomst.”
Als je gesjoemel in de wetenschap wilt voorkomen, zegt Ariely, heb je striktere regels nodig. “Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn als onderzoekers hun volledige datasets online moesten zetten. Tijdschriften hebben daar weinig ruimte voor, maar online is er ruimte genoeg. Het zou ook nuttig zijn als werd ingesteld dat je elk onderzoek dat je doet, moet rapporteren, ook al komt er niets uit. Bijvoorbeeld vooraf op een website, of in een voetnoot in een artikel.”
Stress om geld
Verder moet je proberen alle mogelijke belangenconflicten uit te bannen, vindt hij. “En dat is vooral een kwestie van financiering.” Hij geeft een voorbeeld. “Als hoogleraar krijg ik zelf nooit salarisverhoging, maar qua financiën maak ik me wel zorgen over de vijftien mensen die voor me werken. Zolang ik onderzoeksgeld heb, houden zij hun baan. Vorig jaar kreeg ik een telefoontje van mijn decaan dat hij mijn onderzoeksbudget zou inkrimpen. Gelukkig kon ik extra fondsen werven bij bedrijven; het meeste van mijn onderzoek wordt door bedrijven gefinancierd.
“Maar stel dat je volledig afhankelijk bent van overheidsgeld. Dat is heel stressvol. Als dan je geld opraakt, dan moet je misschien wel proberen om nieuw onderzoeksgeld te verkrijgen op basis van pilot-data waarvan je nog niet goed weet of die ergens op slaan. Dan moet je jezelf er van overtuigen dat je resultaten waardevol zijn, ook al is dat misschien niet zo. Zulke situaties bieden gelegenheid voor wetenschappers om zich te misdragen zonder dat ze dat expliciet van plan waren. Om dat te voorkomen zou de overheid onderzoeksfinanciering langer moeten garanderen dan slechts voor een paar jaar. Misschien wel voor het leven.”
Een heel ander soort remedie tegen oneerlijkheid is simpelweg: mensen herinneren aan ethiek. Aan de Tien Geboden, aan regels, aan een gedragscode. In Ariely’s experimenten werkte het. In één onderzoek bleken mensen bijvoorbeeld meer gereden kilometers op te geven op hun autoverzekeringsformulier als ze bovenaan, dus vóór het invullen, hun handtekening plaatsten bij de zin ‘Ik heb deze gegevens volledig en naar waarheid ingevuld’. Ze kwamen daarmee op een hogere premie uit dan mensen die, zoals gebruikelijk, pas onderaan moesten tekenen – en die er waarschijnlijk wat gereden kilometers af hadden gelogen. Zo eenvoudig kan een antifraudemaatregel zijn.
Ambtseed
Ook in de wetenschap zou zoiets kunnen. Begin dit jaar opperden drie jonge hoogleraren in deze krant dat alle promovendi een eed zouden moeten afleggen, waarin ze beloven de kernwaarden van de wetenschap in het oog te houden. En de commissie-Schuyt schreef vorige maand in haar rapport over wetenschappelijke zorgvuldigheid (voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen) over ‘het invoeren van een ambtseed of ambtsbelofte, waarin een onderzoeker officieel verklaart de Nederlandse Code Wetenschapsbeoefening te zullen naleven’, bijvoorbeeld af te leggen ‘aan het begin van een onderzoekersloopbaan of bij de afsluiting daarvan bij de promotie’. Universiteiten moeten daar zelf maar beleid voor ontwikkelen, schrijft Schuyt.
Wat denkt Ariely? Zou het inderdaad ook in de wetenschap helpen? En wanneer zou het beste moment zijn om zo’n gelofte af te leggen? “Ik denk zeker dat het zou helpen, ja. Mensen zouden zo’n code moeten tekenen op momenten dat ze in de verleiding zouden kunnen komen iets oneerlijks te doen: voordat ze het lab ingaan en voordat ze de data analyseren.” Maar zou het effect niet snel slijten? “Dat is een goede vraag, maar nee, ik denk het niet. Als je drie of vier artikelen per jaar schrijft, wordt het niet snel routine. Wat ik nu wil gaan onderzoeken is of het effect nóg minder snel slijt als mensen steeds hun eigen versie van de erecode schrijven, uit het hoofd, en die dan ondertekenen.”
Gek genoeg nam de verzekeringsmaatschappij waar Ariely zijn onderzoek deed, zijn idee om mensen voortaan bovenaan het schadeformulier te laten tekenen niet over. En de Amerikaanse belastingdienst, waaraan hij de maatregel ook voorstelde, wenste überhaupt niet mee te doen aan zijn onderzoek. “Ik ben verbijsterd door het gebrek aan creativiteit bij bedrijven”, zegt Ariely daarover. “Ze hebben geen enkele interesse om te proberen dingen beter in te richten. Zelf houd ik enorm van het idee van sociaal-wetenschappelijk hacken. Procedures beschrijven, de zwakke punten daarin aanwijzen, de verleidingen, en daar dan iets aan doen.”
Hij is altijd op zoek naar nieuwe methoden. “Ik had laatst contact met iemand van West Point University, een van de grootste militaire universiteiten in de Verenigde Staten. Die vertelde dat hij de hele tijd met opzet de erecodes schond om te kijken of mensen er iets van zeiden. Als ze dat deden, gaf hij hun een complimentje; als ze het niet deden, sprak hij hen daarop aan. Deze man zei dat mensen van nature kuddedieren zijn en dat je ze moet trainen om niet mee te lopen met de kudde.” Zo’n training zou, denkt Ariely, de cultuur van sjoemelen kunnen ondermijnen die in zijn onderzoek gemakkelijk ontstond in groepen mensen die goed en gezellig met elkaar samenwerkten.
De samenwerking wordt er wel wat minder gezellig van, geeft hij toe, maar het zou kunnen helpen. Ook in het lab. Goede collega’s zijn over het algemeen niet gewend om er iets van te zeggen als iemand iets verkeerds doet, zegt Ariely. En wetenschappers zijn daarop geen uitzondering. “Dus hoe krijg je mensen in het lab zover dat ze hun mond opendoen? Ook daar kun je opzettelijk verkeerde dingen doen en wachten of iemand er iets van zegt.” Hij heeft het zelf nog niet gedaan, nee, zegt hij. Maar hij klinkt alsof hij niet kan wachten om het te proberen.
Dan Ariely getekend door de brandwonden uit zijn jeugd
Dan Ariely (1967) is hoogleraar psychologie en gedragseconomie aan Duke University in North Carolina (Verenigde Staten). Hij doet onderzoek naar onder meer (on)eerlijk gedrag, schuldgevoel en de (irrationele) manier waarop mensen beslissingen nemen.
Daarnaast is hij een onvermoeibaar popularisator van zijn vak. Hij blogt op danariely.com, heeft een eigen podcast (‘Arming the Donkeys’), schrijft regelmatig voor Harvard Business Review en heeft al een paar keer gesproken op de populaire TEDx-conferenties (Technology, Entertainment and Design). Op 30 november spreekt hij op de TEDx-conferentie in de Stadsschouwburg in Amsterdam.
Hij heeft ook drie populair-wetenschappelijke boeken op zijn naam staan, die vooral gaan over zijn eigen onderzoeksinteresses: Predictably Irrational (2008), The Upside of Irrationality (2010) en nu dus The (Honest) Truth about Dishonesty (2012). De vertaling Heerlijk Oneerlijk, door Pon Ruiter, verschijnt op 15 oktober bij uitgeverij Maven (288 blz., € 17,95).
Ariely’s leven is sterk beïnvloed door een ongeluk dat hij kreeg toen hij jong was. Tijdens de voorbereidingen van een feest van de Israëlische jeugdbeweging waarvan hij lid was, ontplofte een deel van het explosieve materiaal dat gebruikt werd voor de feestversieringen. Ariely had derdegraadsverbrandingen over 70  procent van zijn lichaam. In de jaren daarna was hij volledig afhankelijk van de artsen die zeer pijnlijke behandelingen bij hem moesten uitvoeren. De beslissingen die deze artsen en het verplegend personeel over hem namen, hebben hem aan het denken gezet, zegt hij nu, “over vragen als: wat is het goede om te doen, wat is de intuïtie van mensen, wat is de realiteit, en wat zijn de verschillen daartussen?” En dat zijn precies de onderwerpen waar hij nog steeds onderzoek naar doet.

maandag 11 februari 2013

Reactietijd (nrc, 29 december 2012)


Hendrik Spiering | pagina 6 - 7
Een alledaags gesprek wordt gevoerd met 2 à 3 woorden per seconde. Een normaal leestempo is 5 woorden per seconde. Hardop lezen gaat wat langzamer. Maar op YouTube kun je luisteren naar wereldrecordhouder ‘snel praten’ Steve Woodmore: 637 woorden per minuut – een woord per 0,1 seconde dus. Met een tekst die hij had geoefend, dat wel.
Het wereldrecord (foutloos) typen zit in dezelfde orde van grootte: rond de 700 aanslagen per minuut, één aanslag per 85 milliseconde (ms). Het wereldsnelheidsrecord pianospelen is toevallig begin dit jaar nog verbeterd, tot 765 (foutloze) aanslagen per minuut, één per 80 ms. Fascinerend is het wereldrecord ‘Soraban’-hoofdrekenen – een Japanse hobby. Dat bestaat uit het optellen van 15 driecijferige getallen binnen 1,7 seconde, één getal per 113 ms.
Hoe snel is een gedachte? Ogenschijnlijk zijn de getallen hierboven antwoorden op die vraag. Maar snel pianospelen of lezen, is dat nu denken? Uit hoeveel woorden bestaat een gedachte, uit hoeveel toetsenbordaanslagen? En is optellen denken of is het een automatische handeling?
De wetenschap kiest een andere aanpak om deze vragen te beantwoorden. In de laboratoria draait alles om reactiesnelheid en verwerkingssnelheid van beelden. Die zijn veel makkelijker te meten.
Als proefpersonen bijvoorbeeld foto’s moeten indelen op ‘nieuw’ of ‘al eerder gezien’, kunnen ze binnen 300 milliseconden de juiste knop indrukken. Onze ogen scannen ons zichtveld met een ritme van drie saccades (‘oogsprongen’) per seconde: één per ca. 300 ms. Dat zijn minstens drie simpele gedachten per seconde,zou je kunnen zeggen.
Maar het kan sneller. In reactie op een onverwachte prikkel kan een mens al een oogbeweging maken na 100 ms, drie keer sneller dan een gewone saccade. En bij testen waarbij proefpersonen hun arm moesten opsteken (links voor woorden, rechts voor non-woorden) maten de wetenschappers al na 120 ms bewegingen in de juiste schouder: het antwoord was toen al op komst.
Het lijkt dus niet onrechtvaardig dat in de atletiek een start die sneller begint dan 100 ms na het startschot als valse start wordt beschouwd – metingen wezen uit dat atleten niet sneller kunnen reageren. Beroemd is de valse start van de Amerikaanse atleet Jon Drummond bij de wereldkampioenschappen in 2003. Hij startte 53 ms na het startsschot, maar werd toch gediskwalificeerd.

Venijnig rukje

Onder bepaalde omstandigheden kan een mens wél sneller reageren dan die 0,1 seconde, al is de vraag of dat dan als een (bewuste) gedachte kan worden beschouwd. De waarschijnlijk snelste reactie komt uit een onderzoek uit de jaren tachtig. Daarbij moesten proefpersonen woorden voorlezen en kregen daarbij plotseling een klein maar venijnig rukje aan hun kaak. De compensatie van de onderlip kwam al op gang na 5 à 10 milliseconde (ms) na de ruk.
De psychologen Sebastian Wallot en Guy van Orden, allebei werkzaam aan de University of Cincinatti, haalden de studie eerder dit jaar aan in het Journal of Consciousness Studies, in een overzichtsartikel over ‘ultrafast cognition’. Een reactie binnen 5 tot 10 ms is echt wonderbaarlijk snel, vinden Wallot en Van Orden. Want dat is sneller dan zenuwcellen een nieuwe bewegingstrategie zouden hebben kunnen berekenen. Je zou kunnen zeggen: die lipreactie is sneller dan de kloksnelheid van het menselijk brein.
Individuele hersencellen kunnen vrij gemakkelijk eens per 8 à 10 ms vuren, en ook wel sneller, al komen echt hoge frequenties alleen voor bij epileptische aanvallen. Maar de gezamenlijkeactiviteit – als groepen van hersencellen synchroon vuren – gebeurt op lagere frequenties. Dat gaat met ongeveer 15 tot 30 Hz (dus 1 keer per 30 à 80 ms). Dat geldt voor de bèta-hersengolven die duiden op wakende toestand. Alleen gammagolven, die wel eens met aandacht en bewustzijn worden geassocieerd, zijn sneller. Die gaan tot 80 Hz (eens per 12,5 ms) maar over de betekenis van die golven verschillen neurowetenschappers van mening.
Wallot en Van Orden zoeken de verklaring van de ultrasnelle lipreactie in een soort embodied cognition. De reactie zit volgens hen ingebakken in het al bestaande samenspel van spierspanning en botstructuur. Het lichaam is in dit systeem al voorbereid op allerlei verstoringen: een kleine verandering in de context leidt dan tot onmiddellijke reactie. De twee psychologen speculeren zelfs over de vraag of je hier nog wel van een duidelijke grens tussen omgeving en de lichamelijke reactie kunt spreken. Het is bijna één systeem, zo snel.
Bij waarneming – dus los van verwerking – lijkt haast geen ondergrens te bestaan. Want zelfs op de allerkleinste fysische schalen kunnen wij nog wel iets waarnemen en daar adequaat op reageren. Laat een mens een half uurtje in een aardedonkere kamer zitten en schiet dan uit verschillende hoeken in korte flitsjes een haast oneindig kleine hoeveelheid licht op hem of haar af. Dit klassieke experiment, in het Laboratory of Biophysics (New York) werd al in 1942 gepubliceerd. Het flitsje groen licht duurde slechts 1 milliseconde en bestond uit een minimale lichthoeveelheid van maar 90 fotonen. Toch meenden proefpersonen met 60 procent zekerheid te kunnen aanwijzen uit welke hoek het minuscule lichtje kwam.

Natuurscène

Ook voor meer ‘conceptuele’ observaties zijn extreem korte waarnemingstijden gevonden. Proefpersonen kunnen bijvoorbeeld van een plaatje dat ze slechts 19 ms zien, al vrij accuraat zeggen of het een natuurscène bevat of niet.
En, nog sneller: de Amerikaanse psycholoog Daniel Gajewski gunde proefpersonen korte tijd een blik op een kamer met daarin een oranje kegel, 25 cm hoog. Vervolgens moesten de mensen – blind – naar de kegel lopen. Het ding stond op afstanden van 3 tot 5 meter van de proefpersoon. Als proefpersonen 113 ms mochten kijken, liepen ze zo zelfverzekerd naar de juiste plek dat de onderzoekers steeds kortere tijden gingen uitproberen (Psychological Science, oktober 2010). Zelfs met 9 ms ging het prima. Uit het onderzoeksverslag wordt niet duidelijk waarom de onderzoekers toen zijn gestopt. Waarschijnlijk waren toen de grenzen bereikt van de accuratesse van het sluiterraam waardoor de proefpersonen een blik op de kamer werd gegund.
Maar dit is waarneming. De snelheidsgrenzen van verwerking en reactie, ‘denken’ zou je kunnen zeggen, liggen bij een ritme van 100 ms à 300 ms. Maar Chris van der Togt, onderzoeker van het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen in Amsterdam, relativeert het belang van reactiesnelheid als maat voor denksnelheid. “Onze gedachtenwereld bestaat natuurlijk niet alleen uit het reageren op externe prikkels. Er zijn geheugenprocessen die onze intenties, doelen en mindsetbepalen over periodes van minuten, van dagen, ja zelfs van jaren.”
Snelle handelingen zijn meestal onbewuste uitvoeringen van vooraf geautomatiseerde patronen. “Neem bijvoorbeeld vechtsporters. Als ze overtuigd van zichzelf zijn, kunnen ze heel snel reageren op hun tegenstander. Maar bij twijfel verliezen ze gemakkelijk, omdat ze erbij gaan nadenken. Bewuste keuzes kunnen verrassend traag gaan. Laat eens een kind kiezen tussen bananen- of chocoladeijs, hoe lang duurt dàt wel niet?”

Keuzes


Neurowetenschap vervalt tot slordige breinporno


pagina 6 - 7 Publicatie in International Herald Tribune (Alissa Quart)
Dit najaar is door wetenschapsschrijvers de draak gestoken met een zoveelste voorbeeld van gebrekkige neurowetenschap. Boosdoener is ditmaal Naomi Wolf – haar nieuwe boek Vagina is alom afgekraakt omdat het een verkeerde voorstelling geeft van de hersenen en van neurotransmitters als dopamine en oxytocine.
Eerder dit jaar wekte Chris Mooney eenzelfde ergernis met het boek The Republican Brain, waarin wordt gesteld dat Republikeinen genetisch anders – en naar veel lezers concludeerden: minder – zijn dan Democraten. „Als Mooney’s stelling u bekend voorkomt, dan is dat terecht”, hoonden twee wetenschapsschrijvers. „Dit heet eugenetica, en die berustte op de overtuiging dat sommige mensen genetisch minderwaardig zijn.”
Harde afkeurende woorden van wetenschapsschrijvers zijn maar het topje van de ijsberg: de huidige populaire neurowetenschap die voor een massapubliek veel aan subtiliteit heeft moeten inleveren, ligt nog veel sterker onder vuur.
Ziehier de ‘neurotwijfelaar’. Die houdt misschien wel van de neurowetenschap, maar niet van de verbastering ervan in gladde en soms slecht geïnformeerde populariseringen. Een overvloed aan energieke en vermakelijke, veelal anonieme bloggers over neurowetenschap – waaronder Neurocritic, Neuroskeptic, Neurobonkers en Mind Hacks – wijst nu regelmatig op de gebreken en dwaasheden in het reguliere neurowetenschappelijke debat. Deze groep haalde bijvoorbeeld uit naar een recent artikel in Newsweek, waarin een neurochirurg beweerde ontdekt te hebben dat „de hemel echt is” nadat zijn hersenschors „was afgesloten”. Dergelijke journalistiek is volgens deze critici „onwaardig”, niets meer dan „populaire simplificering”. De kritische lezing over gebrekkige neurowetenschap van neuropsycholoog Dorothy Bishop uit Oxford was afgelopen zomer een online sensatie.
Als journalist en cultuurcriticus ben ik verheugd over het verzet tegen de breinporno, zoals het wel genoemd wordt, omdat daarbij belangrijke vragen rijzen over dit reductionistische, slordige denken en onze bereidheid schijnbaar neurowetenschappelijke verklaringen te accepteren voor – nou ja, voor bijna alles.
Stemt u Republikeins? Oh, dat is uw hersenchemie. Hebt u succes in uw werk? Toevallige neurochemie! De neurowetenschap heeft zich gevoegd bij andere totaliserende wereldbeelden – marxisme, Freudianisme, kritische theorie – die ten prooi zijn gevallen aan overmatig en verkeerd gebruik.
Een team van Britse wetenschappers heeft onlangs een analyse gemaakt van bijna 3.000 neurowetenschappelijke artikelen in de Britse pers tussen 2000 en 2010 en vastgesteld dat de media de uitkomsten van wetenschappelijke studies regelmatig vervormen en verfraaien. De onderzoekers kwamen in het tijdschrift Neuron tot de conclusie dat „logisch irrelevante neurowetenschappelijke informatie een betoog een gezaghebbende, wetenschappelijke geloofwaardigheid schenkt”.
Tot de neurotwijfelaars behoren ook geesteswetenschappers die vraagtekens zetten bij de manier waarop de neurowetenschap in hun disciplines is doorgesijpeld en verschijnselen heeft veroorzaakt als de ‘neurowet’, waarmee tekenen van hersenbeschadiging deels als grondslag dienen voor de juridische verdediging van mensen die van gruwelijke misdaden worden beschuldigd, of de ‘neuroesthetiek’, een trendy mix van kunstgeschiedenis en neurowetenschap.
Het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom de neurowetenschap zo aanspreekt. Iedereen zoekt een snelle weg naar de verlichting. Het is geruststellend te denken dat hersenbeelden en machinale analyse de fundamentele waarheid over ons brein en zijn inhoud aan het licht zullen brengen. Maar zoals de neurotwijfelaars duidelijk maken, vragen we misschien wel te veel van de neurowetenschap door te verwachten dat ze alles voor eens en altijd zal verklaren. Maar het is moeilijk voorstelbaar dat een functionele MRI of chemische kaart ooit The Golden Bowl of de hemel verklaart. Of ons vertelt wat vrouwen werkelijk willen.

dinsdag 5 februari 2013

Hersenknooppunt maakt verwerkelijken verlangens mogelijk



20 juli 2011


Onderzoek naar verlangen en gedrag werpt nieuw licht op werking hersenen

Wat bepaalt of je iets wat je heel graag wilt, ook echt gaat doen? NWO-onderzoekers hebben ontdekt dat een complex verkeersknooppunt in je brein, de caudate, zorgt voor de koppeling tussen verlangen en gedrag. De onderzoeksresultaten maken een beter begrip van verslaving, depressie en de ziekte van Parkinson mogelijk. Het onderzoek is op 20 juli gepubliceerd in het Journal of Neuroscience.


De onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam hebben voor het eerst via hersenscans aangetoond hoe de koppeling tussen iets willen en iets doen werkt. De caudate, het knooppunt dat verantwoordelijk is voor die koppeling, zit diep ingebed in het emotionele gebied van de hersenen. Vanuit de caudate lopen meerdere communicatiebanen naar de motorische (actie) en cognitieve (controle) gedeeltes van de hersenen. Die gebieden zetten een verlangen vervolgens om tot daadwerkelijk handelen.


Is het al tijden je wens om een wereldreis te maken? De samenwerking van de hersengedeeltes zorgt ervoor dat je een vliegticket boekt en op het vliegtuig stapt om je gedroomde wereldreis te maken. Tegelijkertijd zou dit mechanisme ook verantwoordelijk kunnen zijn voor het toegeven aan verslaving wanneer mensen hun verlangen naar drank of een sigaret omzetten in daadwerkelijk drinken of roken.


Boek je toch niet het ticket voor je wereldreis? Dan is je verlangen om een wereldreis te maken waarschijnlijk blijven steken bij de nucleus accumbens. Deze hersenstructuur zorgt ervoor dat je verlangen en passie ervaart, maar staat niet in verbinding met het daadwerkelijke handel-gedeelte van de hersenen, zo blijkt uit het onderzoek.


Nieuwe onderzoeksmethode

Om tot hun resultaten te komen, kozen de onderzoekers voor een nieuwe benadering in het bestuderen van het menselijk brein. In plaats van activiteit te meten in geïsoleerde hersengebieden, richtten de onderzoekers zich op het meten van samenwerkingsprocessen tussen verschillende hersengebieden. Deze nieuwe onderzoeksmethode zou de voorkeur moeten krijgen boven het bestuderen van het brein in afzonderlijke gebieden, volgens Helga Harsay, één van de onderzoekers. Ter illustratie haalt Harsay de huidige werkwijze bij onderzoek naar de ziekte van Parkinson aan. 'Bij de bestudering en behandeling van die ziekte wordt erg gelet op bepaalde kleine gebiedjes in het brein. Wij pleiten ervoor om voortaan naar het hele brein te kijken, en dan met name naar de verbindingen die tussen de hersengebieden bestaan.'


Het onderzoek is gefinancierd door van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het maakt deel uit van het Viciproject van prof. dr. Ridderinkhof.



zaterdag 2 februari 2013

Human Brain Project (1,7 miljdard(

Kort gezegd zal het HBP een CERN voor het brein creëren.
BRON

Nee hoor, wij veranderen niet meer


Door onze redacteur Ellen de Bruin | pagina 16 - 17
Stel dat het onderzoek dat afgelopen vrijdag onder de titel The End of History Illusion in Science werd gepubliceerd geen onderzoek was, maar een Hollywoodfilm. Dan zou dit de voice-over bij de trailer worden, uitgesproken met ronkende stem en begeleid door dramatische muziek: „Van de man die ons leerde dat we onszelf niet kunnen kennen. En van de man die ons leerde dat we niet kunnen voorspellen hoe we ons in de toekomst zullen voelen. En van een nieuw talent. Komt nu: de illusie van het einde van de geschiedenis. Het gevoel dat er vanaf vandaag nooit meer iets meer verandert!”
Zo presenteren de psychologen ook hun experimenten: alsof die zouden aantonen dat mensen, van alle leeftijden, denken dat ze onlangs definitief het karakter hebben gekregen dat ze de rest van hun leven zullen houden. Dat elke persoonlijkheidsverandering zoals ze die in het verleden nog wel doormaakten, nu volledig tot stilstand is gekomen.
Het is niet helemaal waar. Timothy Wilson, bij het grote publiek bekend als de auteur van Vreemden voor onszelf (over de onmogelijkheden van introspectie, 2002), Dan Gilbert van het boek Stuiten op geluk (over het moeizame voorspellen van de eigen gevoelens, 2006) en de jonge Waalse psycholoog Jordi Quoidbach overdrijven een beetje.
Maar wat de onderzoekers wel laten zien is interessant genoeg. We onderschatten consequent de komende veranderingen in onze persoonlijkheid. Mensen, van welke leeftijd ook, verwachten in de komende 10 jaar minder te zullen veranderen dan tien jaar oudere mensen zeiden dat zij de afgelopen 10 jaar veranderd waren. Op allerlei gebied: persoonlijkheidseigenschappen, waarden als succes en veiligheid, favoriete muziek, voedsel en vrienden, om maar wat te noemen.
De psychologen vergeleken in grote steekproeven steeds mensen van x jaar oud die ze lieten vooruitkijken met mensen van x+10 jaar oud die ze lieten terugkijken. De vooruitkijkers zagen minder veranderingen opdoemen dan de terugkijkers rapporteerden. Alsof ieders leven zich samenbalt naar het nu – om daar misschien niet te stoppen, maar toch wel duidelijk af te remmen.
De meesten van de duizenden proefpersonen waren in psychologie geïnteresseerde Franstaligen (Fransen, Belgen, Zwitsers, Canadezen) die na het tv-programma Leur secrets du bonheur een website met vragenlijsten bezochten. Meer dan 80 procent was vrouw, maar het effect ging voor beide seksen op. Naarmate mensen ouder waren voorspelden en rapporteerden ze gemiddeld wel minder veranderingen in karakter, waarden en voorkeuren. Ironisch genoeg zou het dus kunnen dat juist bij heel oude mensen de ‘end of history’-illusie verdwijnt – dat maakte dit onderzoek niet duidelijk. „Het opvallende was juist”, zegt Quoidbach aan de telefoon, „dat wij het effect bij álle door ons onderzochte leeftijden vonden.” Hij zou nog graag een langlopend onderzoek naar het verschijnsel uitvoeren om helemaal zeker te zijn.
De vooruitkijkers lijken veranderingen die nog moeten komen te onderschatten; het is niet zo dat terugkijkers veranderingen uit het verleden overschatten. De psychologen beschikten namelijk ook over een databestand van persoonlijkheidsvragenlijsten die enkele duizenden Amerikanen halverwege de jaren negentig hadden ingevuld en tien jaar later nog eens. Die veranderingen zaten in de orde van grootte van de door terugkijkers gerapporteerde veranderingen – die leken dat dus tamelijk goed te kunnen.
En hoe komt het, dat mensen denken dat ze vanaf nu niet zo heel veel meer zullen veranderen? De psychologen geven twee mogelijke verklaringen, die ze nu willen onderzoeken. Om te beginnen hebben de meeste mensen, dankzij gezond zelfvertrouwen, het gevoel dat ze een goed karakter hebben, een mooie, morele levenshouding en dat ze wijze keuzes maken. Daardoor vinden ze het idee dat ze nog zullen veranderen misschien onprettig. Verder is het makkelijker om terug te kijken op wat echt gebeurd is dan om te voorspellen wat nog gaat gebeuren. Vaak verwarren mensen de kans dat iets zal gebeuren met het gemak waarmee ze zich het voor de geest kunnen halen. Doordat het moeilijk is om veranderingen te voorspellen die met henzelf te maken hebben, zouden mensen ten onrechte kunnen denken dat die veranderingen niet zo waarschijnlijk zijn. 
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Maandag 7 januari 2013, pagina 16 - 17