zaterdag 5 januari 2013

Acceptatie van sociaal-psychologisch onderzoek


Ellen de Bruin | pagina 12 - 13
Een paar jaar geleden vroeg een krant een Amerikaanse psycholoog om commentaar op mensen die waren weggevaren van een dodelijk bootongeluk zonder zich om de slachtoffers te bekommeren of hulp in te roepen. De psycholoog vertelde over gedeelde verantwoordelijkheid en de manier waarop mensen zich in groepen laten beïnvloeden door wat ze denken dat de anderen denken. In lijn met de uitgangspunten van de sociale psychologie: die onderzoekt de invloed van de omgeving op gedachten, gevoelens en gedrag.
Enkele dagen later verscheen een brief in de krant die hierop neerkwam: die psycholoog had maar ingewikkelde redeneringen opgehangen die de bootbestuurders van al hun verantwoordelijkheden onthief. ‘De briefschrijver was duidelijk veel gelukkiger geweest als het commentaar van de psycholoog erop gericht was hoe laf en immoreel de bestuurders van de boot waren’, schrijft deze psycholoog, Leonard Newman van Syracuse University, licht chagrijnig – in een ingezonden brief in American Psychologist (december).
Mensen accepteren uitkomsten van sociaal-psychologisch onderzoek vaak gewoon niet, klaagt hij. En hij citeert onderzoek waar dat uit blijkt: ook als duidelijk is dat de situatie mensen tot oneerlijk of agressief gedrag heeft aangezet, zeggen proefpersonen dat die mensen er zelf verantwoordelijk voor zijn en dat de onderzoekers dat maar proberen te vergoelijken. Newman noemt het niet, maar het doet denken aan het actor-observer effect: de bevinding dat mensen gedrag van anderen meestal in termen van karaktereigenschappen proberen te verklaren (en hun eigen gedrag meestal vanuit de situatie).
Newman reageert instemmend op een artikel van Scott Lilienfeld (Emory University, Atlanta), getiteld Public Skeptism of Psychology, over de vraag waarom veel mensen psychologie onwetenschappelijk vinden. Dat verscheen al in juni 2011 online bij American Psychologist, enkele maanden vóór de fraude van Diederik Stapel bekend werd. Toen al beschreef Lilienfeld zes veelgehoorde kritiekpunten op de psychologie en de mogelijke oorzaken voor het in zijn ogen vaak beroerde wetenschappelijke imago van het vakgebied. En hij schreef dat de twijfels van het grote publiek niet nieuw zijn, evenmin als ‘de diepgewortelde onzekerheid van ons veld over hoe buitenstaanders het zien’. Nu heeft American Psychologist de eerste reacties erop gepubliceerd – en ook daarin komt wetenschapsfraude niet aan de orde. Alsof de discussie anderhalf jaar geleden plaatsvindt.
Waarom ook niet? De punten Die Lilienfeld toen aandroeg, zijn nog steeds relevant. Nog steeds zeggen mensen regelmatig dat psychologie louter common sense is, geen wetenschappelijke methoden gebruikt, negeert dat iedereen uniek is, geen repliceerbare resultaten oplevert, geen exacte voorspellingen kan doen en geen nut heeft. Misschien klinken zulke geluiden de laatste anderhalf jaar zelfs weer vaker dan daarvoor.

Zes kritiekpunten

Lilienfeld geeft weerwoord op elk van die zes kritiekpunten. Bijvoorbeeld door uit te leggen wat we zoal aan psychologie te danken hebben (onder meer tests, juridische verbeteringen, verbeterde veiligheidsprocedures) en door onderzoeksresultaten te beschrijven die tegen de common sense indruisen. Als mede-auteur van het boek 50 Great Myths of Popular Psychology: Shattering Widespread Misconceptions about Human Behaviois zeker dat laatste voor hem een makkie: nee, leugendetectors werken niet goed; nee, mensen gedragen zich niet vaker raar als het volle maan is.
Maar psychologen moeten ook de hand in eigen boezem steken, vindt Lilienfeld. Onbewezen therapievormen bestrijden. Niet tv-psycholoog Dr. Phil uitnodigen op het grootste Amerikaanse psychologencongres, zoals in 2006 gebeurde, maar goede wetenschappers vooruitschuiven. En blijven uitleggen dat niet alle psychologen therapeuten zijn. Dat het door hindsight bias komt dat de uitkomsten van veel psychologisch onderzoek voor de hand lijken te liggen. Dat psychologie makkelijker lijkt dan harde bètawetenschap omdat psychologie over onderwerpen gaat waar je dagelijks mee te maken hebt. Dat niet alle psychologie tot neurowetenschap valt te reduceren (zoals het ontstaan van files niet tot onderzoek aan auto’s valt te reduceren). In welk groot geheel kleine onderzoekjes passen. En dan nog zullen mensen vaak sceptisch reageren op onderzoek als ze het met de resultaten niet eens zijn – en psychologie geeft daartoe vaker aanleiding dan bètawetenschap, doordat psychologie ook maatschappelijke, controversiële onderwerpen onderzoekt.
Volgens sommige van de vakgenoten die nu op Lilienfelds artikel hebben gereageerd, mag de hand nog dieper in eigen boezem. Psychologen moeten zich in de media bescheiden opstellen, schrijft de Canadese psycholoog Thomas Teo, de beperkingen van hun studies noemen én duidelijk maken dat hun resultaten slechts ‘voorlopig waar’ zijn en af en toe zelfs ideologisch gekleurd.
Zo ver wil Lilienfeld niet gaan, al verwelkomt hij de discussie. Ook met Newman is hij het trouwens niet helemaal eens: als psychologen te weinig over persoonlijkheid praten en het alleen maar over de situatie hebben, dan mogen mensen daar best sceptisch over zijn, vindt hij.